Preek 27 augustus 2023

Lezen:   Psalm 100
                Efeziërs 3: 14 – 21

Tekst: psalm 100: vs 3 en 5

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

U weet het, de liturgie van onze zondagmorgen diensten bevat altijd elementen waarin we God loven. Waarin we God toezingen, dat we er blij mee zijn, dat we Hem hebben mogen leren kennen. Vanmorgen zijn we ook zo begonnen in ons intochtslied: psalm 100: “Juich God toe, bazuin en zing.” En ook ons glorialied was er vol van.

En we voelen ons daarin verbonden met al die mensen die vandaag over de hele wereld deze en dergelijke liederen zingen. Kerken in heel verschillende omstandigheden, vanuit tradities die elkaar soms niet verstaan, lofliederen. Ze zijn kenmerkend voor elke samenkomst in Jezus naam en in elke liturgie.

Vaak vinden we het fijn even op te gaan in het zingen van die psalmen en gezangen. Vooral met fijn orgelspel en bekende melodieën. Even los van wat ons wellicht dwars zit – even niet denken aan wat ons hoog zit. En we vinden dat ook goed. In onze wekelijkse kerkdiensten ons met elkaar telkens heel nadrukkelijk richten op God en tegen Hem zeggen: God we loven u. We loven uw macht en uw goedheid en uw trouw.  Al ervaren we er vaak niet alles van als we kijken, hoe het er in onze wereld toegaat en hoe het er met ons leven voorstaat: U prijzen we toch. De noden van de wereld die we in ons kyriegebed aan God voorlegden, overstemmen we dan met het gloria over Gods genade. En wij vinden het fijn om in het prijzen van God even boven onszelf uitgetild te worden. Om ons even los te zingen van de druk die zo dikwijls op ons leven ligt.

Gemeente, u begint zich bij deze voorstelling van zaken wellicht wat ongemakkelijk te voelen. Nou, ik ook. Want hoe verklaarbaar dit ook is – en hoe menselijk ook. In het lofprijzen van God is toch iets anders aan de hand dan dat we ons daarin zouden loszingen van onze werkelijkheid.

De dichter van psalm 100 die wist dat. Als Israël naar de tempel ging om lofoffers te brengen, dan deden ze dat omdat ze geloofden dat hun leven van alledag nu juist alles te maken had met die daden van God waarover ze in hun lofzangen losbarsten. Er werd geen twijfel over gelaten: juist in wat ons overkomt ervaren we Gods goedheid en zijn trouw. De liturgie van Israël staat midden in het leven. De psalmen, ze bezingen Gods concrete, tastbare omgang met mensen in hun alledaagse leven met z’n ups en z’n downs.

Was dat omdat de mensen uit het Israël van het Oude Testament van zich uit zoveel vrolijker waren dan wij zijn? Was dat omdat ze misschien van nature wat opgewekter en positiever tegen het leven aankeken dan wij nogal eens doen? Of, nóg belangrijker, was God soms inderdaad tastbaarder in hun leven aanwezig? Hadden zij soms makkelijker praten en zo dus makkelijker zingen?

Ik denk het niet, gemeente. Nee, ik weet het wel zeker. Het zit ‘m in iets anders.

Psalm 100 maakt ons dat duidelijk. Als we goed luisteren, dan horen we dat het gejuich en gejubel van de psalmdichter in feite niet inzet bij zijn leven. Hij zegt niet: kijk eens hoe goed het met me gaat. Kijk eens hoe mooi het er in de wereld voorstaat. En let vooral ook eens op de schepping, hoe mooi die is. Als je dat toch allemaal goed tot je laat doordingen – dan móet je toch wel tot het besef komen, dat Gods macht en trouw ongeëvenaard en eindeloos zijn.

Zo spreekt dat dichter van Psalm 100 niet. Hij weet beter: die geschiedenis – die spreekt vaak helemaal niet van God. Zeker niet als je in ballingschap bent, zoals Israël ten tijde dat de meeste van de psalmen ontstaan. En de schepping: van alle kanten bedreigd, toen al. Misoogsten toen en hongersnood: ook aan Israël gingen die niet voorbij. En je persoonlijk leven: als je daar goed naar kijkt, is er dan steeds wel zoveel te zien van Gods goedheid?

Nee, zegt de dichter van Psalm 100: zo wil ik niet tegen onze geschiedenis en de schepping en ons persoonlijk leven aankijken. Als ik dat zou doen, zou ik grote kans lopen erin te blijven steken.

De lofzangen tot God ontspringen aan iets anders. Wij worden niet opgeroepen blij te zijn om iets dat zich bóven ons leven verheft. Om iets dat pas tot je zou doordringen als je maar niet te veel let op de omstandigheden, waarin je verkeert. Psalm 100 spreekt over het toejuichen van een God die zich in ons bestaan werkelijk bewijst als de levende God die goed is, en liefdevol en trouw. Zo’n God is er maar Eén, en dat is Hij.

Gemeente, de wereld waarin wij leven is vol van allerlei zaken die ons opeisen en die vaak blind vertrouwen van ons vragen. Alles om ons heen ademt een sfeer van: wil je zekerheid, sluit je bij óns aan. Wil je gezondheid, koop dan dít en dát. Wil je geluk, ga dan vooral daar en daarheen.

Een andere tijd dan die van de psalmdichter. Jawel, maar is het verschil met onze tijd wezenlijk wel zo groot? Vertel mij maar niks, zegt de psalmdichter. In Egypte zijn we geweest – we hebben de onvrijheid onder de machten aan den lijve ervaren. Vertel ons maar niks over die machten – juist nu we zo ver van Jeruzalem vandaan zijn. Onze omgeving is er vol van – van die goden die afgeleid worden van de zon en de maan en de vruchtbaarheid. Van die goden die je bestaanszekerheid garanderen. Goden bij wie gezondheid te koop is. Goden die geluk beloven als je maar hun merk kiest of naar hun plek gaat. Schijngoden. Jawel, dat zal, maar vaak moeilijk te ontmaskeren.

Erken het: de Heer is God. Dat wil zeggen, Hij die met ons meegaat, die is onze God. Alleen Hij is onze God, die niet door ons gedragen wordt, maar die óns draagt. Hij die ons leven niet beknelt, maar ons juist vrij maakt. En open, naar Hem en naar elkaar. Hij is het begin van ons leven. En ons einde rust in Hem. Hij is het die het leven werkelijk licht en ruimte en toekomst geeft. Hij is het die de mensen niet aan zichzelf en ook niet alléén aan elkáár overlaat.
       
De psalmdichter zegt dat vanuit z’n eigen beleving, z’n eigen ervaring. “Hij heeft ons gemaakt, hem behoren wij toe, zijn volk zijn we, de kudde die hij weidt”.

Wie dát zegt, spreekt niet óver God, maar in feite tót God. En ook, wie dat belijdt relativeert zijn eigen leven niet, maar gaat er juist middenin staan.    

God belijden als onze Schepper, dat betekent: erkennen, durven geloven, dat ons leven nooit in zichzelf gesloten is en z’n eigen rondjes draait. Ons leven is open – naar God en naar elkaar.

God wordt geprezen, om wat we van Hem geloven, dat Hij altijd is en altijd blijven zal. Een God die trouw is aan wat Hij gezegd heeft. Een God die ons leven draagt, ook als het zwaar wordt. Een God die, ook als we oud worden of wellicht ernstig ziek zouden zijn, of als we onze toekomst dan onzeker en angstig vinden zegt: Ik ben zelf jullie toekomst. Ik ben met jullie alle dagen en alle nachten van de wereld.

Gemeente, dát en zó geloven maakt ons geen mensen die passief wachten op wat er allemaal komen gaat. Integendeel. Geloven in Gods goedheid roept ons juist op vrede te bewaren, recht te doen, en zuinig te zijn op de aarde. Geloven in Gods liefde en trouw bemoedigt ons keuzes te maken die ons leven beschermen in plaats van ruineren.

God zegt tegen ons: Ik geef om jullie. Daarom zijn we van Hem. God houdt van de mensen. Hij komt ons daarmee te voor te na. Paulus noemt dat in zijn brief aan de Efeziërs, die we gelezen hebben: “Geworteld en gegrondvest zijn we in de liefde van Christus”.  

De dichter van psalm 100, die leefde van zijn geloof dat God goed is, en liefdevol en trouw. Misschien was er wel helemaal niet zoveel te juichen in zijn leven en in zijn bestaan. Toch roept hij ons toe: Juich de Heer toe, heel de aarde. Kom op, wil hij zeggen, kom op, wees er blij mee, dat God ook jullie God is en die van de aarde.

God is niet de God van de hemel, of van de ideeën of van de verlangens. Van algemeenheden en van schijnzekerheden. Hij is geen God op afstand, hoog boven ons bestaan verheven. U weet wel, zo’n God bij wie je niet kunt aankomen met je eigen leven en diepste gevoelens. Wat zouden we daaraan hebben?

De God waarover de Bijbel ons vertelt, die wil God zijn met mensen en van mensen in hun gewone alledaagse leven. Want juist daarin, in ons leven van alledag, kan zichtbaar worden, dat we niet bepaald worden door wat ons overkomt, door onze situatie alleen.

Uit de bijbel mogen we het anders horen: wie om ons geeft, die bepaalt ons leven. Die bepaalt onze situatie. Die geeft ons leven perspectief. Er is er Eén die ons leven draagt en die ons nooit in de steek laat. Hij die zegt: jullie zijn mijn volk – ik zal jullie weiden als schapen. Ik sta in voor jullie leven.

De wijze waarop God er is in ons leven, dat is een heel bijzondere. Hij is er niet met zijn almacht, zoals de goden van schijnzekerheden, en van het goedkope geluk en mooie beloften. Hij is er met zijn heilsmacht. Op ons heil is Hij uit. Dat wil zeggen: op ons leven dat zich gedragen en bepaald weet door zijn goedheid en liefde en trouw.
Ook als ons leven soms meer twijfels oproept dan zekerheid, ook als ons leven soms meer gedeukt is door teleurstellingen dan dat het bol staat van plezier en geluk, juist dan mogen we weten: we zij n niet van onszelf. We hoeven niet op te gaan in wat er van onze situatie geworden is.

In de kerk mogen we horen: Er is voor onze wereld en onze schepping en ons eigen leven volop hoop en verwachting. De Heer is onze God en zijn goedheid en trouw en liefde zullen niet van deze wereld wijken. Maar handel daar dan ook naar. Laat je niet verleiden door schijnzekerheden. En doe niet alsof de aarde van jullie zelf is.

Ons leven, onze wereld, voor wie gelóóft zijn deze ondenkbaar zonder God. Daarom vieren we zijn goedheid. Wat ons ook overkomt, God heil zal zichtbaar en voelbaar zijn in ons leven en in onze wereld. Met zijn heil zal Hij ons leven beschermen. Wie dat gelooft, die mag tastend ontdekken wat hem en haar te doen staat.

We mogen geloven dat God met zijn goedheid onze wereld en ons hier met elkaar overeind zal houden. Met zijn goedheid, die niet aan tijden en plaatsen gebonden is, maar die tastbaar wordt als mensen zeggen: U bent onze God. De Ene en de Enige. En die daaruit dan ook leven, en denken en doen.

Die goedheid gemeente, die manifesteert zich niet naast ons leven, alleen maar in de liturgie, alleen maar in en kerkdienst. Nee, waar het leven door ons op echt geluk beproefd wordt, waar de vriendschap zijn weg vindt en de liefde haar gang, waar genoten wordt van het goede dat ons in zoveel opzichten mag overkomen, ook dáár mag gezegd worden: “Dit is het leven dat we in verbondenheid met elkaar mogen leven – als schepsel, als kind, als bondgenoot. God is ook de God van het goede, het gelukkige en het gewone leven. Van die God zijn we.

En waar ons leven niet goed is, en helemaal niet gelukkig en of wellicht zelfs tegenstaat – ook dáár zullen we God op onze weg vinden. Niet aan de kant van wat ons neerdrukt en bang maakt, maar juist vanuit de opening en het perspectief: onze God, Hij zal van geen wijken weten.

Gods goedheid is de maat waarméé ons leven gemeten wordt. De Heer is goed. Het leven net minder. Zijn trouw is van geslacht op geslacht. De lofpsalm 100 eindigt daarmee.  Zijn trouw gaat van generatie op generatie. Dit durven uitspreken, hiervan durven zingen, in deze tijd, op onze plek, op deze aarde, dat vraagt om geloof, om óns geloof.

Om daarvan te zingen én om daarom te bidden, daarom zijn we hier vanmorgen. Amen   
 
 


 
terug