Preek 10 oktober 2021

Lezen:   Psalm 23
Filippenzen 4: 4-7

Gemeente van onze Heer,

Psalm 23. Welke kerkganger kent deze psalm niet? Het is zonder twijfel de meest bekende psalm. In elk geval de meest geciteerde. “De Heer is mijn herder”. We lezen het regelmatig in overlijdensberichten en boven rouwadvertenties. En ik kan me goed voorstellen, dat we dan denken: wat geweldig, dat iemand in het aangezicht van de naderende dood dat kennelijk kon zeggen. We horen ‘m heel soms ook bij huwelijksdiensten. En we denken dan wellicht: wat geweldig als een paar dat gaat trouwen zegt: we weten dat ons leven geborgen is de zorg van God. Daaraan ontlenen we ons vertrouwen op geluk met elkaar.
“De Heer is mijn herder, het ontbreekt me aan niets”. Waar we dit lezen of horen, maken deze woorden indruk op ons. Ontroeren doen ze soms ook. Want we weten maar al te goed, dat er van alles en nog wat miste in het leven van de overledene. Dat er intense zorgen waren. En dan toch die psalm op de rouwkaart. We weten van de hoge verwachtingen die mensen die trouwen van elkaar hebben. En dan uitspreken op je huwelijksdag dat je samen daarin alles van God verwacht.

“Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredige wateren”. Hoe idyllisch klinkt het. En hoe vredig. Maar de werkelijkheid, is die vaak niet onpeilbaar veel harder en pijnlijker?
De dichter Rutger Kopland stond eens in de prachtige omgeving van het dorpje Natzweiler in de Elzas stond: schilderachtig mooi, maar vroeger lag daar een concentratiekamp van de nazi’s. En dan dicht Kopland:

Het zou hen aan niets ontbreken, ze zouden
worden neergelegd in dat grazige gras,
worden gevoerd aan die rivier van rust,
daar in de verte, het zou.

Ja, ‘het zou’… Want we weten hoe de werkelijkheid zelf zo anders was. Zo gruwelijk anders. Zoals voor veel mensen op deze wereld er zelfs geen spoor van een idylle is. En voor talloze mensen is dit nu precies de reden om geen enkele fiducie te hebben in het Christendom, laat staan om op God te vertrouwen. ‘Het ontbreekt me aan niets’. We weten beter toch, we zijn toch niet achterlijk. Houden we onszelf en anderen niet voor de gek als we dat zeggen?

Ik vraag door: past deze psalm niet beter bij de generaties van onze grootouders. Vroomheid die toen vooral tot uitdrukking kwam in berusting. Wat je ook overkwam, het kwam je toe van God. En je kon God dan ook vragen in te grijpen in je levensomstandigheden, in de hoop dat hij je gebed zou verhoren. Maar wanneer gebeurde dat: soms, ooit, nooit? Opstandig mocht je zijn, maar uiteindelijk wist je dat God alles leidt. Díe vroomheid is bij ons zeer onder druk komen te staan. Is dat erg? Ik denk het niet. Er vallen voor ons ándere dingen te horen uit deze psalm.
En ik zet dat toch maar in bij die verwondering over het gebruik van de woorden van psalm 23 in tijden van gemis en dood. We weten hoe zwaar het leven van iemand geweest is, we weten hoe iemand geleden heeft onder tegenslag en ziekte, we weten hoe eenzaamheid zijn tol en aftakeling zijn prijs geëist. En dan toch boven de rouwadvertentie: “De Heer is mijn herder. Mij ontbreekt niets
Wat is dat toch? Wat is het geheim van die woorden? Waaraan ontleent die psalm zijn kracht? Waarom deze psalm lezen op een gewone zondag, hier in Nijeveen? De wereld nog steeds in de ban van een pandemie. In angst ook vanwege een mogelijke klimaatcrisis. En ook bezorgdheid in onze eigen families, of buurten of vriendenkringen als ziekte zich breed maakt en de dood zich aankondigt. Deze psalm horen als christenen die geen gevoel meer hebben voor berusting in wat ons van Godswege zou overkomen. Deze psalm horen als mensen die gewend zijn te zoeken en te vragen en niet te berusten in wat ons overkomt. Wat is voor ons het geheim van deze psalm?
We lezen verder:
“Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, wat u bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed”. Huub Oosterhuis vertaalde: “Moet ik de afgrond in, de doodsvallei, ik zal bang zijn - ben jij naast mij – ik zal niet doodgaan van angst.” En de vertaling in de Bijbel in gewone taal: “Ik ben niet bang, ook al is er gevaar, ook al is het donker om mij, Heer. U beschermt me, u geeft me moed’.

Tot áán deze woorden, de eerste drie verzen van deze psalm, gaat het over God: Hij is mijn herder, Hij laat mij rusten in groene weiden, hij geeft me nieuwe kracht. Maar dan in vers 4, als de psalmdichter uitspreekt hoe donker het is – als de psalmdichter zegt hoezeer bedreigd en benauwd hij is – juist dan zegt hij: Ik vrees geen gevaar, ik ben niet bang, angst krijgt me er niet onder – want U bent bij mij.
Hij spreekt niet meer over God als Hem en Hij, maar hij spreekt tót God: U bent bij mij. U bent bij mij. En als je in de Hebreeuwse tekst het aantal woorden in psalm 23 telt dat aan deze zin voorafgaat en het aantal woorden dat erop volgt, dan blijken deze woorden precies in het midden te staan. En dat is niet toevallig. Deze woorden zijn het geheim van psalm 23. Ze vormen er de kern van. Omdat er tót God gesproken wordt. Als een belijdenis, zou je kunnen zeggen. Door een donker dal gaan, in angst en benauwdheid zijn, en dan het wagen je geloof ter sprake brengen, dan spreekt je niet langer over God en over je geloof, maar vanuit je geloof tot God. Het is geloofstaal.
We hebben hier niet een bladzijde uit een oud catecheseboek voor ons waarin staat: ja, God is er altijd. En overal. Want kijk maar, hier staat het in de bijbel. En daar ook. God is, zeggen we dan: alomtegenwoordig. God is altijd en overal. Geen tijd of plek waar Hij niet is. Het zal waar zijn, of niet… Maar het is abstract, het is algemeen en het wordt niet iets van onszelf.
     
We kunnen zeggen, en zingen, in een kerkdienst: God is er. Hij is trouw. Hij is bij mij. Maar psalm 23 gaat verder. U bent bij mij. U omgeeft mij met uw liefde en trouw. U beschermt me. U bemoedigt me. En daarom, en zo, kan ik zeggen: mij ontbreekt niets. U bent immers bij mij. Ik geloof dat en ik belijd dat, ook al ga ik door een donker dal.
Psalm 23 is geen klaagzang zoals er vele zijn. Waarin we woorden horen als in ps. 13: “Hoe lang nog Heer zult u mij vergeten? Hoe lang nog verbergt u voor mij uw gelaat.” Nee, het is een lied waarin het klagen overgegaan is op vertrouwen – geloofsvertrouwen. En dat kan dwars tegen onze ervaringen van angst en benauwdheid ingaan.  Ons leven in zorg – een bestaan vol met vragen – mensen die zoekende zijn. En dan hier in de kerk vanmorgen mogen uitspreken: ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij.
En dat leidt niet tot oppervlakkigheid of ontkenning van de ernst van wat ons overkomt, laat staan tot roekeloosheid. Nee, het zet juist aan tot opperste actie en verzet. We nemen het volstrekt serieus. We berusten niet. Hoe zouden we ook kunnen of mogen: een tumor, een virus, een uitbuiting, een klimaatcrisis. Maar juist daarin: in dat donkere dal: U bent bij mij. Ik vertrouw op u. Geloven heet dat.

Hoe ouder ik word, hoe meer ik me afvraag, als gelovige en ook als theoloog: is er eigenlijk wel verschil tussen mensen binnen de kerk en mensen buiten de kerk. Of scherper nog: tussen mensen die geloven en mensen die dat niet doen. Ik realiseer me daarbij steeds meer, dat die vraag eigenlijk niet ter zake is. Steeds minder zie ik het verschil. Wat ik wel weet is: er zijn mensen die woorden als uit ps. 23 uitspreken, voor zichzelf – niet omdat het hen aan níets ontbreekt, maar dat Gód hen niet ontbreekt. U bent bij mij. En dat er een christelijke gemeente is waar deze psalm gelezen wordt, als getuigenis en als bemoediging. Als U bij mij bent, ontbreekt het mij aan niets. Niet gemakkelijk om dat als individuele gelovige te zeggen. Zeker niet als deze woorden schuren aan onze eigen levenssituatie, in verwarring of ziekte of angst voor de toekomst.   
U kent wellicht het verhaal van twee mannen die vroeger schoolvrienden waren. Door de jaren heen waren ze uit elkaar gegroeid. De één was dominee geworden, en alweer even met emeritaat. Preken kon hij niet geweldig, maar hij was als pastor wel zeer gewaardeerd. De andere was een beroemd acteur geworden. Deze was aan het einde van zijn loopbaan gekomen en zijn vrienden bood hij een afscheidsdiner aanbood. Hij had daarbij ook zijn oude schoolvriend van vroeger uitgenodigd. Die had even geaarzeld, wat moest hij zoeken tussen al die beroemde mensen?

Aan het eind vroeg één van de gasten of de acteur nog één keer iets wilde voordragen. Die wilde dat wel, maar alleen als zijn oude schoolvriend ook wilde declameren. De acteur stelde voor dat het Psalm 23 zou zijn.
De acteur droeg voor, op zijn onnavolgbare wijze. De rillingen liepen bij de mensen over de rug en hij werd met stormachtig applaus beloond. De gasten keken vervolgens enigszins meewarig naar de dominee. Hoe zou hij hier tegenop kunnen?
De dominee, hij declameerde niet. Hij las de psalm alleen maar voor, zoals hij deze vaak voorgelezen had, aan een zieke of stervende. Het werd stil, anders stil dan straks. Toen hij klaar was, werd er niet geapplaudisseerd. Het bleef stil. De acteur stond van tafel op om zijn vriend een hand te geven en zei tegen zijn gasten: “Weten jullie wat het verschil is? Ik ken de psalm, maar hij kent de Herder”.
Ga ik zo niet te ver? Mooie woorden, mooie beelden ook in het verdere van die psalm over aanzitten in de tempel en over geluk en liefde, altijd en overal. Is het voor ons wel op te brengen, dat vertrouwen op God? Hoe realistisch is dat, niet alleen op dagen dat de zon over ons leven schijnt, maar juist ook in perioden van nacht en ontij. Onze situatie van onzekerheid, verwarring en bezorgdheid volstrekt serieus nemen, maar daarin ten diepste niet angstig en bang zijn. Is dat wel te doen? Kan ik u dat vanmorgen wel verkondigen? Mag dat ook wel?   
Gemeente van onze Heer, u die hier bent en u die thuis luistert, - alleen wellicht -, het kan en het mag. En we hebben ook niets anders. Het enige dat we hebben als christenen is vertrouwen. Vertrouwen op God, dat hij de bron en bedding van ons leven is. Vertrouwen op God, dat hij onze toekomst in zijn hand heeft. Er zal ons van alles ontbreken. Er is verwarring, pijn, vervreemding, chaos soms ook. Ze gaan niet aan ons voorbij. Zo is ons leven. En we zijn in hoge staat van paraatheid, en uiterst voorzichtig en zeker niet roekeloos. Wat we doen kúnnen, doen we. Een pandemiecrisis, een klimaatcrisis, angst in ons hart om elkaar te verliezen door ziekte, bezorgdheid over onze eigen nabije toekomst. Het is er allemaal. Voluit. We ontkennen het niet. En we nemen onze verantwoordelijkheid. Maar in dit alles mogen we geloven: “De Heer zorgt voor mij, zoals een herder voor zijn schapen zorgt. Hij geeft me alles wat ik nodig heb.”

David wist hiervan, Jezus wist hiervan. En ook Paulus wist hiervan. In zijn brief aan de Filippenzen schrijft hij: “Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dankt hem in al uw gebeden. Dan zal de vrede van God die alle verstand te boven gaat, uw hart en uw gedachten in Christus Jezus bewaren”. En ook u en ik weten ervan. Daarom zijn we vanmorgen met elkaar hierin de kerk gekomen. Om dat nog eens te delen, en daarin ook bemoedigd te worden. Op God vertrouwen wil zeggen: durven geloven dat je door God gezien bent en dat jij God ter harte gaat. God deelt zijn liefde met ons en dat is ons leven lang genoeg. “God, u bent bij mij”. Mij ontbreekt niets.

Amen
terug