Preek 3 april 2022

Gemeente van onze Heer Jezus,

In Jesaja lazen we hoe het leven er uit ziet dat aan God toebehoort. Hoe ons bestaan er uit ziet als we leven vanuit het geloof dat God de bron en de bedding is van ons leven. Dat betekent: omgaan met de wereld als een gave, gericht op delen aan en met anderen en niet op gericht bezitten en op naar jezelf toerekenen. Leven uit het evangelie dat vrij maakt en los maakt van beknelling. 

Mensen in de buurt van Jezus, de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten, zeg maar de mensen aan wie evident zichtbaar was dat ze bij God hoorden, juist die mensen hadden hier moeite mee. Hun geloof was statisch geworden in voorschriften en regels. Ze verzetten zich tegen die man die hun religiositeit ontregelde door de tempel op z’n kop te zetten. De tempel die verworden was tot een handelshuis in plaats van een gebedshuis.
Jezus laat zien van wie die tempel is en wat dat dan betekent voor het gebruik van die tempel. Zoals Jesaja schetst van wie het leven is en wat dat dan betekent voor de invulling van dat leven.

Zo’n rigoureuze omkering van waarden, dat móet wel leiden tot weerstand. En zo gaat het dan ook. De religieuze elite slaat een hoge toon aan: Jezus, wie heeft u de bevoegdheid gegeven om zo te handelen? Wij weten zelf wel wat goed is voor ons geloof en voor ons leven. Wat hebben we met u te maken? Denkt u over ons leven te kunnen heersen?

De vraag naar Jezus’ bevoegdheid. Het is een hoogst actuele vraag. Het christendom wordt gedoogd, al sinds eeuwen in ons werelddeel. Sterker nog: het mag er zijn. Het heeft zelfs veel invloed gehad. Op alle mogelijke elementen in ons bestaan. Onze cultuur is zonder dat christendom zelfs niet meer voorstelbaar. Het christendom mag er zijn. Jazeker, tótdat Jezus ter sprake komt. Totdat Jezus laat zien hoe hij zijn lijdensweg gaat. Dan ontstaan onbegrip en weerstand.

In de media en op straat horen we: Jezus, ja een goed mens. Kun je nog wel wat van leren. Schijnt veel voor andere mensen gedaan te hebben. Maar had uiteindelijk toch weinig succes. Is tenslotte nogal triest aan zijn einde gekomen.

Jammer, natuurlijk, maar ja wat wil je ook. Zo gaat dat nu eenmaal in onze wereld. En God: een naam, meer niet. Oké, er zijn mensen die zeggen dat ze in hem geloven, en dat de wereld van hem is, en dat ze hem toebehoren, nou laat ze. Maar laat ze mij er niet mee lastig vallen. We maken zelf wel uit hoe we ons leven leiden.
De vraag naar Jezus’ bevoegdheid. Gesteld in de straten op weg naar Jeruzalem. 2000 jaar geleden. Maar ook vandaag aan de orde. God, wat heeft hij – als hij al bestaat – met ons bestaan te maken. God? Waar heeft u het over? We redden ons toch prima.

En Jezus gaat een gelijkenis vertellen. Hij houdt ons een spiegel voor, een gelijkenis die een uitnodiging inhoudt. Een uitnodiging om stil te staan bij de vraag van wie de wereld is, van wie wij zijn en wat dat betekent voor ons leven. “Een man legde een wijngaard aan enz.”.   
In Israël was de wijngaard het summum van vruchtbaarheid. Hét teken van het goede leven. Wie een wijngaard had, goed onderhouden, gunstig gelegen, elk voorjaar volop in bloei en in de zomer een vracht aan vruchten, voor die was het leven goed. En in de bijbel – u weet dat – is juist die wijngaard het teken bij uitstek van het vrederijk. Een plek waar de vruchten van de goddelijke vrede breeduit kunnen gedijen. Het teken van een schepping voor Gods aangezicht. Van een leven als een Godswonder. Van een bestaan, dat beleefd wordt als een geschenk.
Of, zoals Jesaja zegt, een leven waarin aan een hongerige gegeven wordt wat je zelf nodig hebt en waar de verdrukte gul onthaald wordt. In zo’n bestaan zal in de duisternis een licht opgaan en zal je duisternis worden als het licht van het middaguur.

Het beloofde land. En Israël ging er wonen en ze waren er blij mee. Geboden hadden ze als leefregels. Als richtingwijzers om hun leven goed in te richten. Als evangeliewoorden die niet knellen, maar die juist bescherming bieden. Maar, u kent de geschiedenis van Israel, het volk dacht zichzelf wel te kunnen redden. Het volk koos zijn eigen Godsbeelden, het maakte zelf wel uit wie hun idool zou zijn en het vergat dat het beloofde land hen in bezit was gegeven als een eeuwigdurende verwijzing naar zijn schepper en heer. Naar God  die het leven geeft om zich daarin te doen kennen. Het leven als een gave, dat verwijst naar zijn gever.
Israël vervreemde van zijn oorsprong. De geboden werden knellende regels in plaats van woorden van bevrijding. En het vrederijk was verder weg dan ooit.  

Toen zei God: Ik zal mijn geliefde zoon zenden. En Jozef en Maria legde hem in een kribbe en Johannes dompelde hem onder in de Jordaan. En een stem klonk: deze is mijn zoon, mijn geliefde. En de weg naar Jeruzalem was begonnen….

Is het u opgevallen, gemeente, dat de Heer van de wijngaard aan de pachters niets te veel vraagt? De pachtafspraken staan niet ter discussie. De opbrengst, nou daarvan mogen de pachters toch leven? De Heer bemoeit zich ook helemaal niet met de manier waarop ze de wijngaard onderhouden. Ze hebben de wijngaard gepacht. En het is nu aan hén hoe ze daaraan invulling geven. En de pachters zullen wel zo wijs zijn om zó met de wijngaard om te gaan dat ze veel vrucht draagt. Om van te leven. Om van te geven.

Het enige dat de Heer vraagt is een deel van de oogst. Een deel van de opbrengst. Hij overvraagt niet. Zijn déél wil hij hebben. Om de pachters erbij te bepalen dat de wijngaard niet van henzelf is, maar dat ze deze hebben te bewerken als een gave. Iets dat niet hun eigendom is, maar dat ze mogen gebruiken. Om leven te houden en leven te schenken. Licht in de duisternis, zoals Jesaja zegt. Dagen die de nachten begrenzen. Gaven die de honger stillen en de dorst lessen. De Heer wil zijn deel, van zijn wijngaard, van zijn schepping, van zijn wereld. Meer niet. Hij wil dat de pachters beseffen, dat ze hun bestaan niet in eigen regie hebben en hun leven niet in eigen hand. De wijngaard is niet van hen. Ze mogen er wonen en de wijngaard en genieten van de vruchten. Maar God wil zijn deel. Hij wil erbij betrokken blijven.

Hij wil Heer zijn en daarom zendt Hij zijn slaven. Hij wil weten dat Israël van Hem is en daarom zendt Hij zijn profeten, de hele volksgeschiedenis door. Hij wil ervoor uitkomen, dat er geen plekken op de wereld zijn die Hem niet zouden behoren. En daarom zendt Hij – tenslotte – Jezus. Hij wil zichtbaar maken, dat alle mensen Hem aangaan, dat Hij God is van alle mensen, en daarom zendt Hij – ten langen leste – Jezus, Zijn geliefde. Naar hem zullen we toch wel luisteren!? Als ze Hem zien zullen ze toch wel door hebben, dat de eigenaar van de wijngaard tot het uiterste wil gaan om duidelijk te maken van wie die wijngaard eigenlijk is en wie er recht op heeft te delen in de vruchten zijn bezit? Het licht is er toch niet zomaar en het leven is toch niet van zichzelf??!!

Gemeente van onze Heer, het is fascinerend om te zien wat zich in de gelijkenis afspeelt. Zolang de Heer op afstand blijft – hij gaat zelfs naar het buitenland – zolang doen de pachters niets. Zolang de Heer onzichtbaar is komen de pachters niet op het idee om de wijngaard in beslag te nemen. Of om er een bord bij te zetten: verboden toegang; is alleen van ons. Maar zodra de Heer laat zien van wie werkelijk de wijngaard is, op dat moment komen ze in verzet. En door zijn slaven te mishandelen en met lege handen terug te sturen, zó denken de pachters de aanspraken van de Heer te elimineren. Hoe duidelijker God maakt dat de wereld aan Hem toebehoort – dat de schepping van Hem is en dat Hij het leven van de mensen draagt – hoe meer dat aan het licht komt – hoe groter het verzet daartegen. Zie hier de uittekening van het leven van Jezus – richting Jeruzalem. De vraag naar Jezus’ bevoegdheid culmineert in verzet tegen de weg die hij gaat. Hoe duidelijker het wordt dat we in Jezus te maken hebben met Gods eigen Zoon, met zijn Geliefde, met de mens bij uitstek, hoe sterker de tegenwerking.
Maar God, God laat zich niet wegdringen uit onze wereld. Hij gaat juist tot het uiterste. Mijn zoon zullen ze wel ontzien. Ze zullen toch niet ….

Als Paulus het later, in zijn brief aan de Romeinen, heeft over de dwaasheid van God die wijzer is dan de mensen en de zwakheid van God die sterker is dan de mensen, dan heeft hij het in feite hierover. God die zijn eigen zoon zendt onder de mensen. Zij zullen toch niet….
Het gaat anders. De pachters zien hun kan schoon om zelf bezit te nemen van de wijngaard. Wie de erfgenaam doodt kan de erfenis in bezit nemen. Wie Jezus de mond snoert, kan zijn gang gaan. Wie hem zijn bevoegdheid betwist, kan zijn leven naar eigen goeddunken invullen.
Nu wordt ook duidelijk waarom uitgerekend deze gelijkenis op zondag Judaïca aan de orde is. Doe mij recht, o God. Dat is de roep van de mens die vraagt een einde te maken aan het eigenmachtige optreden van de pachters. De roep van de mens die lijdt onder het onrecht van pachters die zich breed maken – de roep van de mens die gebrek lijdt waar anderen alleen aan zichzelf denken. Mensen, die uitroepen: Heer, wees ons genadig. Doe ons recht. Kom met uw gerechtigheid.

Ter wille van dat recht, ter wille van die gerechtigheid, gaat die mens zonder weerga, die Jezus, die Geliefde van God zijn weg naar Jeruzalem. Een weg waarop duidelijk zal worden aan wie de wereld toebehoort. Wie er bevoegd is zich Heer van deze wereld te noemen. Van wie de toekomst van ons leven afhangt: van God die deel wil hebben aan de vruchten van ons leven, óf, óf van onszelf als mensen die met de aarde en met de wereld omgaan als een verdienmodel en niet als een gave om te delen.
Voor Jezus was er geen plek op deze wereld. In Bethlehem niet. Straks ook op het tempelplein niet. Weg met hem! Weg met hem! De straatinterviews die elkaar versterken en uitroep worden van wat wij mensen denken en doen. Jezus: weg met hem! Jezus, denk niet dat jij ons leven bepaalt. Autonoom zijn we. We leiden ons eigen leven. We hebben onze eigen regels.   

En nu vindt de gelijkenis zijn ontknoping. Jezus laat het niet bij het oordeel. De steen die de bouwers afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen. Mensen verwerpen Jezus, maar God zegt: ik laat me daardoor niet verjagen. Ik zet door. Het is mijn wereld. Jullie behoren mij toe. Ik zal jullie recht doen. En zo zien we hier het opstandingslicht gloren door de duisternis van deze verwerping heen. Het dwaze van God is sterker dan wat mensen goed vinden om te doen. De zoon die zijn leven geeft om daarin eens en vooral duidelijk te maken hoe ver Gods trouw gaat in deze wereld. Deze is het … mijn Geliefde.

Zijn dood straks is het einde niet. Zijn dood is het begin. Het begin van nieuwe verhoudingen. Van een licht dat nooit meer zal doven en van een dag die nooit meer zal eindigen. Ik zal  jullie recht verschaffen. Jezus heet hij. Hij maakt aanspraak op ons leven. En hoe zo’n leven er uit ziet, dat heeft Jesaja ons geschetst. Een leven waarin gerechtigheid heerst en recht gedaan wordt. Gemeente, ieder die dáárom bidt, die gedenkt de weg die Jezus gegaan is.
terug